Vanmorgen gaf ik les aan een tweedejaars klas. De laatste les binnen het thema filosofie, volgende week hebben ze een toets. De motivatie was ver te zoeken vandaag. Heel irritant. Ik denk dat het komt door alle toetsen en eindopdrachten die gemaakt en ingeleverd moeten worden deze en volgende week. Ik hoop het. Een les over de dood heeft dan natuurlijk geen prioriteit.
Om in het thema te komen luisteren we het nummer ‘ Treur niet’, waarin Gers Pardoel een ode aan zijn leven zingt. Na het luisteren vraag ik de leerlingen: ‘ Wat hoop je dat anderen over jou zeggen als je dood gaat?’. ‘Dat ik mijn doelen heb bereikt,’ zegt een van de jongens. We proberen er achter te komen wat die doelen dan zijn. Onder andere zijn diploma halen en veel geld verdienen. ‘Maar dat kan nog niet als kind. Een diploma halen duurt nog even,’ legt hij uit. Een aantal andere leerlingen laat verbaal en non-verbaal merken het hiermee eens te zijn. ‘En wat als je je doelen hebt behaald?’ vraag ik. ‘Ben je dan klaar?’ De jongen haalt vragend zijn schouders op. ‘Ik heb veel van mijn doelen die ik vroeger had al bereikt. Ik heb een man, een huis, werk, twee mooie kinderen. Maar ik ben nog niet klaar. Ik heb weer nieuwe doelen.’ ‘Welke doelen dan?’ vraagt de leerling ‘Ja, welke dan?’ valt een klasgenoot hem bij. En dan ineens is het persoonlijk. De hele klas kijkt mij met volle aandacht aan. Meestal stel ik de vragen. Ik denk na. ‘Nou, een voorbeeld van een praktisch doel is een opleiding stemacteur,’ ‘Om films in te spreken, toch?’, vraagt een leerling. ‘Ja, dat. Ik denk nog even. ‘Een andere is, dat ik er graag wil zijn voor anderen. Ik ga binnenkort verbouwen, en als dat klaar is heb ik een kamer over. Ik zou het heel tof vinden als ik een kind dat het niet zo lekker heeft thuis, of waarvan bijvoorbeeld de alleenstaande ouder weleens wat rust kan gebruiken, kan opvangen.’ ‘Een pleegkind?’ ‘Nee, niet een pleegkind,’ antwoord ik. ‘Dat wil mijn man ook niet, te intens. En zoiets moet je toch echt samen doen vind ik. Maar wel voor regelmatig. Bijvoorbeeld één keer in de maand logeren en één keer per week een middag spelen.’
Ik zie een hoop verbaasde gezichten. Alle leerlingen zijn stil. ‘Maar waarom wilt u dat?’ vraagt een meisje achterin. ‘Omdat ik het goed heb. En ik vind dat ik dat niet voor mezelf moet houden, maar moet delen met mensen die het niet perse zo goed hebben.’ Waarop de jongen die zijn doelen wil bereiken zegt: ‘Wauw. U bent echt zo, ehh, vriendelijk, hè juf?’