De tweedejaars leerlingen zijn bezig hun formele telefoongesprek op te nemen, als onderdeel van het thema Maatschappelijke stage. In de klas en op het leerplein zitten kinderen aan tafels en op de grond met aantekeningen, Ipads en hele serieuze blikken. Ik ben blij, lichtelijk overprikkeld van al het geluid en alle vragen, maar vooral blij en tevreden. Er wordt gewerkt en geleerd. Anna* komt binnen en leunt over de tafel om haar vriendin iets te vragen. Ik zie een vlek in haar broek. ‘Shit’, denk ik. ‘Hoe ga ik dit zeggen?’ Ik wil haar niet ongemakkelijk maken. Maar straks opstaan van een stoel met een rode vlek is nog ongemakkelijker. Of uitgelachen worden door een klasgenoot.
Wanneer alle leerlingen terug in het lokaal zijn om de les te evalueren, roep ik Anna heel even bij me op de gang. ‘Volgens mij ben je doorgelekt.’ Anna kijkt me geschrokken aan. ‘Oh.’ ‘Loop maar even naar het toilet.’ Ik bespreek met de klas hoe er is gewerkt en of de doelen zijn behaald. Één minuut voor tijd komt Anna het lokaal binnen. Haar lange shirt, dat net nog opgeknoopt een randje buik liet zien, hangt nu tot over haar billen.
Na de les is het pauze. Ik zie Anna met een sportbroek van één van haar vriendinnen aan. ‘Ik zie dat het gelukt is.’, zeg ik, terwijl Anna bij de balie wacht op een plastic zakje voor haar vieze broek. ‘Ja, ik wist helemaal niet dat ik ongesteld was juf.’ ‘Was het je eerste keer?’, vraag ik. ‘Ja.’ ‘Maar dat moet je vieren! Wil je taart?’ (Ja echt, er stond taart in het keukentje achter de balie, omdat een collega die dag afscheid nam) Natuurlijk wilde ze taart. ‘Er is roze, hoe toepasselijk, die moet je nemen!’ Anna’s vriendinnen vallen mij bij. ‘Ja, neem die roze!’ Anna loopt met haar roze taartje en geleende gymbroek weg, haar vriendinnen om haar heen springend omdat ze vinden dat ze vanmiddag allemaal chocola en taart moeten gaan halen om dit te vieren. Ik spring er niet om heen, maar ben het wel volledig met ze eens.
* Zo heet ze niet echt, dat heb ik verzonnen.